In Nederland werden blinden lang beschouwd als onvolwaardige burgers. De eerste Nederlandse blindengeleide-hondenschool werd in 1935 opgericht, ­ in een boerderij in de Watergraafsmeer.

Koningin Juliana maakte in 1953 ­geblinddoekt met hond Guus een wandeling over het terrein van de Blindengeleidehondenschool aan de Amsterdamse Middenweg. Het was meer dan alleen een beleefdheidsbezoek. Juliana had in die jaren grote zorgen over haar jongste dochter, prinses Christina. Zij was aan één oog blind en er werd gevreesd voor het andere oog. De koninklijke familie moest mogelijk de komst van een geleidehond tegemoetzien.

Juliana kende het Nederlands Geleidehondenfonds (NGF) nog uit haar prinsessenjaren: ze had het opleidingscentrum zelf geopend in de herfst van 1935. Bij het weerzien verleende ze de eerste Nederlandse blindengeleidehondenschool het predicaat koninklijk.

Destijds bij de opening had prinses Juliana voorzichtig een hond geaaid, en een demonstratie bijgewoond van de eerste opgeleide honden, die hun blinde baasjes langs hindernissen en obstakels op het oefenterrein leidden. De komst van de eerste blindengeleidehondenschool in Nederland had nogal lang op zich laten wachten. De blindenwereld was lange tijd het terrein van liefdadigheid gebleven: amateuristisch en in zichzelf gekeerd. Mondigheid werd niet op prijs gesteld; gehandicapten waren zielige ‘onvolwaardige’ mensen, gedoemd tot afhankelijkheid.

Nederland kon niet achterblijven

Al tijdens de Eerste Wereldoorlog was in het Duitse Oldenburg een opleiding voor blindengeleidehonden opgezet, voor soldaten die aan het front hun gezichtsvermogen verloren hadden. Na de Vrede van Versailles kwam er een krachtige internationale beweging op gang om volwaardige blindengeleidehondenscholen op te richten. Spil in de internationale beweging was Dorothy Harrison Eustis. Deze Amerikaanse weldoenster startte in 1923 een opleidingscentrum voor honden en trainers in het Zwitserse Vevey. In Nederland werd pas in 1929 vanuit de Vereniging tot Bevordering van de Arbeidszorg voor Onvolwaardigen een onderzoek ingesteld naar betere toegang voor visueel gehandicapten tot het arbeidsproces.

Directrice Emilie d’Engelbronner en penningmeester Hendrik Munnik van het blindeninstituut Sonneheerdt brachten in 1931 en 1932 een bezoek aan Dorothy Harrison Eustis’ blindengeleidehondenschool. Daarna volgden vier blinden uit Nederland, onder wie de heren Streekstra en Meijer uit Amsterdam. Zij keerden enkele weken later terug ‘in het gelukkige bezit van een viervoetigen makker, waarmee zij zich vrijelijk buiten hun huis bewegen.’ Duidelijk was dat Nederland niet kon achterblijven. Er werd een stichting opgericht, het NGF, met in het bestuur verschillende belangenorganisaties die ook het startkapitaal bijeenbrachten.

Eerst oefenen

De gemeente Amsterdam stelde een boerderij met een groot stuk land aan de Middenweg ter beschikking. De eerste twee honden werden gekocht van het asiel aan de Polderweg. De kosten van de school moesten worden gedekt uit de verkoop van veertig getrainde honden per jaar à 200 gulden per stuk. Voor armlastige blinden kwam er een apart fonds, dat nog altijd bestaat. Het NGF zette van meet af aan de media in, voor fondsenwerving en om bekendheid te genereren voor het fenomeen geleidehond: ‘De hond geeft den blinde niet zijn oogen terug, blijft slechts een hulpmiddel.’

De eerste Duitse geleidehondenscholen hadden terreinen waar oorlogsblinden hindernissen leerden nemen, van trappen tot opgebroken wegen. Ook het Amsterdamse schoolterrein was voorzien van obstakels als bruggen, bankjes en vuilnisbakken. Een maquette leerde de blinden vooraf hoe het terrein er uitzag, waarna ze opdrachten kregen om een route af te leggen of de brievenbus te zoeken.

Bloeiperiode

Voordat blinden met hun honden de openbare weg op mochten, werd er weer uitgebreid ge­oefend. Ook dat ging geleidelijk, eerst in trainingsroutes rond de sportvelden in de Watergraafsmeer en langs het Ajaxstadion, daarna verder naar Betondorp of het Christiaan Huygensplein. Grotere uitdagingen waren de Dappermarkt en het Waterlooplein, dan moesten blinde en hond tramlijn 9 nemen. De binnenstad kende flinke moeilijkheden voor een blinde, maar het psychologisch effect van trainen in het hart van Amsterdam was erg groot: wie zich daar met zijn hond kon redden, zou in de eigen omgeving geen problemen meer hebben.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog kampte de school met flinke tegenslag. De blindenorganisaties werden door de Duitse bezetter doorgelicht, de Nederlandse Blindenbond verboden. De vraag naar geleidehonden nam toe, het aanbod daalde. Bruikbare asielhonden werden gevorderd, zwerfhonden vaak afgeschoten. De NGF-honden raakten door vleestekorten ernstig verzwakt en gestrest door het nabijgelegen luchtafweergeschut. Niettemin zijn er tussen de jaren 1942 en 1944 nog 25 honden opgeleid voor mensen in de regio Amsterdam.

Na de bevrijding kwam de school tot grote bloei: bij het 40-jarig bestaan in 1974 waren er maar liefst 2500 geleidehonden opgeleid. Acht jaar later moest de school vanwege een forse huurverhoging verhuizen naar een nieuwe locatie in Amstelveen, waar in 2003 een geheel nieuwe huisvesting voor zowel honden als cliënten verrees. Jaarlijks leidt het KNGF nu tachtig blindengeleidehonden op. En sinds 2007 worden er ook honden getraind voor andere disciplines, van hulp bij autisme tot posttraumatisch stresssyndroom.

Ad Bakker is schrijver, Kees Tinga hoofdinstructeur bij het KNGF. Zij zijn auteurs van het boek Vooraan! Honderd jaar Blindengeleidehond (2016), Uitgeverij Boom. In het zomernummer van Ons Amsterdam staat een uitgebreide en rijk geïllustreerde versie van dit artikel: onsamsterdam.nl

Delen